
De Proloog
Dinsdag 1 februari 1910 - winter
Vanaf het Berghuis daalde ik de heuvel af naar het kasteel in de vallei. Tussen een viertal tabaksschuren door liep ik recht op de galgenheuvel af. Terwijl ik de vrieslucht in mijn longen zoog genoot ik van de zwakke stralen van een waterige zon op mijn gezicht.
Maar ... laat ik beginnen bij het begin.
Het begon allemaal in mijn nieuwe huis. Een kleine arbeiderswoning die me was nagelaten door mijn oudoom Johannes van der Geer. Het huisje bood een eenvoudig maar gerieflijk onderkomen en had mij uit die penibele situatie gered die was ontstaan doordat mijn vorige huis op treurige wijze in vlammen was opgegaan.[1] Het huis was deels gemeubileerd, en de oude heer had me verteld dat er op zolder nog wat rommel lag waar ik wat aan zou hebben. Dus op een goede dag, precies zeven dagen geleden, liep ik de krakende trap op naar de zolder. In eerste instantie zag ik niet veel meer dan de donkere contouren van de houten zoldering én heel wat spinnenwebben. Maar na wat rondtasten in het duister vond ik het luik, opende het, en liet zo het licht door het venster binnenstromen. Het eerste wat me opviel waren de weckpotten met verschillende groenten zoals boontjes, wortelen, peultjes en tot slot drie potten appelmoes.
"Vreemd dat dit al die tijd is blijven staan", dacht ik bij mezelf, terwijl ik over de potten heen de zolder inspecteerde.

Eigenlijk was er niet veel te zien. Een oud verkleurd en halfvergaan Perzisch tapijt lag over de kale ruwhouten planken van de zoldervloer. Twee rieten stoelen die de tand des tijds niet goed hadden doorstaan en iets dat ooit een fraaie tafel moet zijn geweest waren het enige meubilair. Achteraan lag nog wat gereedschap, een roestige zaag een schop en een bijl. Het leek me de moeite van het opruimen niet waard. Ik dacht er juist over om een kop koffie te zetten en heerlijk achterover in de grote leunstoel een pijpje te gaan roken toen ik in de verste hoek, rechts achterin, een kleine reiskist zag staan. Die wekte mijn nieuwsgierigheid en met enkele grote stappen had ik de kist bereikt. Ik boog me voorover en probeerde de sleutel die in het slot stak. Het slot ging moeizaam open met een roestig geknars.
Het deksel kreunde bij het openen en de typerende geur van oude paperassen, samengebonden met gevlochten touw, vermengt met de geur van olieverf aangebracht op linnen kwamen me tegemoet. Voorzichtig pakte ik de spullen uit de kist. Eerst een buidel, waarvan het leer nog opmerkelijk licht en soepel aanvoelde. Ik wierp een vluchtige blik op de inhoud ervan. Geprikkeld door alles wat ik zag legde ik de buidel naast me. Voorzichtig pakte ik een brief op en nu was mijn interesse werkelijk gewekt, want terwijl mijn blik over het papier gleed, bleef mijn oog rusten bij de handtekening onderaan de brief. Hij was ondertekend door Koning Lodewijk Napoleon! Mijn hart begon sneller te kloppen en ik haalde nu alles snel en ongeduldig uit de reiskoffer. Om mij heen groeide een bonte verzameling van schetsen, schilderingen en papieren met daarop onbegrijpelijke tabellen.
Een klein aantekenboekje kwam binnen mijn gezichtsveld en hardop las ik: "De geschiedenis van juli 1810, door Johan van der Geer".
Helemaal onderin lag een dikke enveloppe waarvan het zegel verbroken was. Op de enveloppe stond in een sierlijk, duidelijk oud aandoend handschrift: Aan de Maire van Rhenen.

Terwijl ik van spanning mijn adem inhield, liet ik de inhoud
van de enveloppe in mijn handen glijden: een schilderijtje, gevat in een
prachtig lijstje. Na er enkele ogenblikken naar gekeken te hebben draaide ik
het lijstje om. Achter op het schutkarton zat een strook papier geplakt met
symbolen.
Pal onder de mysterieuze tekens stond een klein stukje tekst, dat
luidde:
"The Royal Palace is for sale, for Caesar it's no secret!"
Mijn handen begonnen te trillen en de adrenaline schoot door me heen.
"Een lettercode!?", riep ik verbaasd uit.
Ik wist wat me te doen stond en haalde snel een pen en papier van beneden. Na vijf minuten puzzelen opende ik de achterwand van het schilderij. Tussen het schutblad en de schildering kwam een opgevouwen vel papier te voorschijn. Met bevende handen opende ik het en gespannen las ik:
Edelachtbare Maire,
Tot mijn grote spijt ben ik op dit moment, door geheel onverwachte verwikkelingen, niet in staat om de buidel met gouden dukaten, die mij in opdracht van Koning Lodewijk Napoleon is toevertrouwd, te bezorgen.
Het bedrag is fors en het gevaar te groot om ermee rond te blijven lopen. Het zal Uwe Edelachtbare dan, zoals U mij zo goed kent, niet verwonderen dat ik tijdens mijn omzwervingen van de afgelopen dagen zo wijs ben geweest om deze schat op een veilige plaats te verstoppen.
Vanwege de zowel onverwachtse als ongewenste bemoeienissen van de Fransen durf ik Uwe Edelachtbare de vindplaats niet ronduit te noemen. Daarom, zoals Uwe Edelachtbare zult zien, stuur ik U bij dezen de verschillende aanwijzingen en codes die ik gebruikt heb om de plaats waar de gouden dukaten verborgen liggen terug te vinden.
Ik heb altijd bewondering gehad voor Uwe grote scherpzinnigheid, Uwe befaamde inzicht om problemen op te lossen en Uwe vermaarde combinatievermogen. Met Uwe ervaring in logica en rede, en Uwe doortastende manier van denken moet het niet moeilijk zijn om de oplossing dezer raadselen te vinden.
Helaas weet ik op dit moment niet of ik ooit nog in staat zal zijn U persoonlijk te ontmoeten.
Uw dienaar, de Goudkoerier
Mijn hart ging nu echt als een razende tekeer! Aan alles was te zien dat meerdere personen de kistinhoud hadden bekeken, maar één ding wist ik zeker: déze brief had nog nooit iemand in handen gehad!
"Tic Sjachs! Wat is dit allemaal! Een schat van gouden dukaten!", mompelde ik.
Vlug stopte ik alles terug in de kist en besloot hem mee te nemen naar beneden, zodat ik de inhoud beter zou kunnen bekijken in het licht van de huiskamer. Daar aangekomen opende ik opnieuw de houten kist en begon aan een grondig onderzoek. Uren zat ik daar, terwijl de rook vanuit mijn pijp als een zoete geur omhoog cirkelde en zich vermengde met de geur van versgezette koffie. Zo bleef ik die hele avond gefascineerd aan mijn tafel zitten, steeds opnieuw iets oppakkend uit de stapel die voor mij lag. Het kon niet anders: ik was op documenten gestuit die zouden leiden tot het vinden van een schat. Maar waar de brief van de Goudkoerier me vertelde dat het niet moeilijk moest zijn de oplossing te vinden, tastte ik bij het zien van al deze brieven, schetsen, tabellen en schilderingen volkomen in het duister.

Het liet me echter niet meer los en terwijl ik naar het tapijt aan de wand staarde, voelde ik de energie in me bovenkomen om een nieuw avontuur naar het onbekende te beginnen. Waar zou het mij ditmaal brengen? Ik wist het niet, en zo kwam het dat ik vandaag, zeven dagen na mijn bezoek aan de zolder, mijn zoektocht over de Utrechtse Heuvelrug en het Kromme Rhyngebied was begonnen naar de Schat van de Goudkoerier.
Jacob Légir
[1]
Zie: Het zevende labyrint, Ton Nennie (Victoris
Musica: Sleeuwijk, 1993).